Specifieke Criteria tegen Schijnzelfstandigheid

De Arbeidsrelatiewet[1] heeft tot doel het fenomeen van de schijnzelfstandigheid te verhinderen.

Schijnzelfstandigen zijn werknemers die, goed- of kwaadschiks, het sociaal statuut van de zelfstandige aannemen, terwijl zij in werkelijkheid hun beroepsactiviteit uitoefenen onder het gezag van hun medecontractant, en dus in de hoedanigheid van loontrekkende werknemer. Deze toevlucht tot schijnzelfstandigheid laat toe de arbeidskost te drukken, doordat de betaling wordt ontlopen van patronale socialezekerheidsbijdragen in het kader van het statuut van de loontrekkende werknemer, alsook de betaling van sommen die verschuldigd zijn in het kader van het individueel en collectief arbeidsrecht.

De partijen kunnen vrij de aard van hun arbeidsrelatie (zelfstandige samenwerking of relatie via een arbeidsovereenkomst) kiezen. Indien de feitelijke uitoefening de gekozen kwalificatie echter uitsluit, moet voorrang worden gegeven aan de feitelijke kwalificatie[2].

De Arbeidsrelatiewet heeft een aantal algemene criteria ingevoerd om de aard van de uitoefening van de arbeidsrelatie te beoordelen[3]:

  • de wil van de partijen zoals die in de overeenkomst werd uitgedrukt;
  • de vrijheid van organisatie van werktijd;
  • de vrijheid van organisatie van werk;
  • de mogelijkheid om een hiërarchische controle uit te oefenen.

Voor bepaalde arbeidsrelaties voerde de wetgever een weerlegbaar vermoeden in. Aan dit vermoeden zijn negen criteria gekoppeld. Indien meer dan de helft van de wettelijk bepaalde criteria vervuld zijn, zal de arbeidsrelatie weerlegbaar vermoed worden een arbeidsovereenkomst te zijn, indien minder dan de helft van de criteria zijn vervuld, dan zal de arbeidsrelatie als een zelfstandigenovereenkomst beschouwd worden[4].

De Koning kan specifieke criteria bepalen die eigen zijn aan de sector en die de criteria vervangen die in de Arbeidsrelatiewet staan opgenomen. De arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair subcomité voor de autobussen en autocars maken het voorwerp uit van het bovenstaand wettelijk vermoeden en worden bij KB vervangen door de volgende criteria[5]:


a) ontstentenis van enig financieel of economisch risico in hoofde van diegene die het vervoer uitvoert, zoals dit onder meer het geval is :

  • ontstentenis van verantwoordelijkheid betreffende de naleving van de wetgeving betreffende het bezoldigd personenvervoer per autobus of autocar, of,
  • ontstentenis van verantwoordelijkheid betreffende de naleving van de wetgeving betreffende de toegang tot het beroep of tot de markt, of,
  • ontstentenis van verantwoordelijkheid betreffende de technische staat van de voertuigen of hun technische keuring;

b) ontstentenis van verantwoordelijkheid en beslissingsmacht aangaande de financiële middelen van de onderneming in hoofde van diegene die het vervoer uitvoert;

c) ontstentenis van beslissingsmacht over het aankoopbeleid van de onderneming in hoofde van diegene die het vervoer uitvoert;

d) ontstentenis van beslissingsmacht over het prijsbeleid van de onderneming in hoofde van diegene die het vervoer uitvoert, behoudens wanneer de prijzen wettelijk zijn vastgelegd;

e) de garantie op betaling van een vaste vergoeding, ongeacht de bedrijfsresultaten of de omvang van de prestaties geleverd door diegene die het vervoer uitvoert;

f) het zelf geen werkgever zijn van persoonlijk en vrij aangeworven personeel of het ontbreken van de mogelijkheid om voor de uitvoering van het overeengekomen vervoer personeel aan te werven of zich te laten vervangen;

g) het zich niet voordoen als een onderneming ten overstaan van andere personen;

h) in bedrijfsruimtes of met materiaal werken waarvan men niet de eigenaar of de huurder is, zoals dit onder meer het geval is wanneer gewerkt wordt met materiaal waarvan diegene die het vervoer uitvoert niet de eigenaar is, dat hij niet geleased heeft of dat hij niet op afbetaling heeft verworven.

Wanneer de concrete uitvoering van de arbeidsrelatie de aanwezigheid aan het licht brengt van voldoende algemene criteria, en desgevallend specifieke criteria, die onverenigbaar zijn met de door de partijen gegeven kwalificatie, dan zal het mogelijk zijn om die arbeidsrelatie te herkwalificeren en het geëigende stelsel van sociale zekerheid toe te passen. Elk van deze criteria, of ze nu algemeen dan wel specifiek zijn, hebben elk apart genomen geen enkele waarde. Het is de samenloop van meerdere criteria die zal toelaten om te bepalen of de wijze waarop een arbeidsrelatie zich verwezenlijkt, conform is of niet met de kwalificatie die de partijen aan hun contract hebben gegeven[6].

[1] Programmawet (I) 27 december 2006 wat betreft de uitoefening van de arbeidsrelaties, BS 28 december 2006 (Arbeidsrelatiewet).

[2] Art. 331 Arbeidsrelatiewet.

[3] Art. 333, § 1 Arbeidsrelatiewet.

[4] Art. 337/2 Arbeidsrelatiewet.

[5] Art. 2 KB 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 337/2, § 3 van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair subcomité voor de autobussen en autocars, BS 26 november 2013.

[6] Zie www.werk.belgie.be.