Arbeidsduur Chauffeurs in Dienstverband

Ongeregeld vervoer > Arbeidsvoorwaarden > Arbeidsduur Chauffeurs in Dienstverband

Een koninklijk besluit van 10 augustus 2005[1] regelt de arbeidsduur van de chauffeurs in het ongeregeld- en internationaal geregeld vervoer. Dit KB kwam er naar aanleiding van een Europese richtlijn die deze regelgeving op die manier harmoniseerde.

Arbeidstijd

De dagelijkse diensttijd in het ongeregeld vervoer is de periode tussen twee dagelijkse rusttijden of tussen één ervan en een wekelijkse rusttijd.

In het ongeregeld vervoer mogen de gemeenrechtelijke grenzen van arbeidsduur overschreden worden. Dat wil zeggen dat een chauffeur langer dan negen uur per dag mag werken. Dit onder voorwaarde dat de wekelijkse arbeidsduur, berekend over een periode van een semester, gemiddeld 38 uur is. Met semester wordt hier bedoeld de periode van 1 januari tot en met 30 juni en van 1 juli tot en met 31 december van elk jaar.

Geen arbeidstijd

In het ongeregeld vervoer worden volgende periodes, voor de berekening van de arbeidsduur, niet aanzien als arbeidstijd:

1. Beschikbaarheidstijd:

  • andere periodes dan pauzes of rusttijden, waarin de chauffeur beschikbaar moet zijn om een rit te beginnen of verder te zetten of om ander werk uit te voeren. Gedurende deze periodes is de chauffeur doorgaans niet verplicht op de werkplek te blijven;
  • de periodes waarin de chauffeur zijn voertuig per veerboot of trein begeleidt;
  • de wachttijden aan grenzen of bij laden en/of lossen;
  • de wachttijden omwille van rijverboden;
  • de tijd doorgebracht gedurende de rit naast een andere chauffeur of in een slaapcabine.

2. De tijd die nodig is om zich naar de plaats waar de autocar zich bevindt te verplaatsen als deze zich niet op de gewoonlijke plaats bevindt en in de mate deze tijd de tijd die normaliter nodig is voor deze verplaatsing te boven gaat.

3. De wachttijden als gevolg van tol- of medische aangelegenheden.

4. De tijd waarin de chauffeur in of bij het voertuig blijft om de veiligheid ervan en van andere goederen te verzekeren en geen werk verricht.

5. De tijd nodig om te eten.

6. Onderbrekingen in de rijtijd genomen om te voldoen aan de verplichtingen van de regelgeving omtrent rij- en rusttijden[2].

Deze periodes zijn voorzienbaar en worden gelijk gesteld aan twee vijfden van de diensttijd. In de maanden januari, februari, maart, oktober, november en december, is dit één derde van de diensttijd.


[1] KB 10 augustus 2005 betreffende de arbeidsduur van de mobiele werknemers tewerkgesteld in sommige ondernemingen van collectief personenvervoer over de weg die ongeregeld vervoer en/of internationaal geregeld vervoer uitvoeren, BS 5 september 2005 

 [2] Met name deze bepaald in artikel 7 van de EEG-verordening nr. 3820/85 van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer