Aanvullende vakantie

De duur van de wettelijke vakantie van werknemers wordt in principe bepaald door het aantal effectief gewerkte en/of gelijkgestelde dagen in het vakantiedienstjaar (het jaar waarin de arbeid wordt gepresteerd). Tijdens het vakantiejaar (het jaar na het vakantiedienstjaar waarin door de gerechtigde vakantie genomen wordt) hebben werknemers slechts recht op vakantie in verhouding tot hun dienstprestaties en dienen zij deze vakantie verplicht op te nemen. Voor werknemers tewerkgesteld in een 5-dagenweek bedraagt de vakantieduur minimum 20 dagen voor 12 maanden arbeid.

Het is echter mogelijk dat de werkgever wordt geconfronteerd met het verzoek van een werknemer om aanvullende vakantie (ook wel Europese vakantie genoemd). De aanvullende vakantie werd ingevoerd als gevolg van een ingebrekestelling van de Belgische Staat door de Europese Commissie omdat de Belgische wetgeving niet in overeenstemming was met de Europese wetgeving. Door de aanvullende vakantie hebben bepaalde werknemers die in het vakantiedienstjaar geen of onvoldoende arbeidsprestaties leverden, toch recht op vakantie in het vakantiejaar.

Basisprincipe

Per periode van drie maanden activiteit gedurende het kalenderjaar bij het aanvatten of hervatten van een activiteit, kan de werknemer aanspraak maken op een week aanvullende vakantie vanaf de laatste week van de betreffende periode van drie maanden[1].

Cumulatieve voorwaarden

Het recht op aanvullende vakantie kan enkel worden uitgeoefend[2]:

  • door personen die voor de eerste maal als werknemer tewerkgesteld worden in de private sector (voormalige ambtenaren/zelfstandigen of schoolverlaters) of die het werk als werknemer hebben hervat (na een periode van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, voltijds tijdskrediet of onbetaald verlof);
  • vanaf het tijdstip waarop de periodes van de effectief gewerkte dagen en/of gelijkgesteld dagen gedurende éénzelfde kalenderjaar minstens drie maanden bedragen (de aanloopperiode);
  • indien de wettelijke vakantiedagen werden opgebruikt.

De deeltijdse werknemer die overschakelt naar een voltijds arbeidsstelsel tijdens het vakantiejaar heeft eveneens recht op aanvullende vakantie. Ook de deeltijdse werknemer die, tijdens het vakantiejaar, zijn arbeidsstelsel verhoogt met ten minste 20% van een voltijds arbeidsstelsel ten opzichte van het gemiddelde van zijn arbeidsstelsel(s) tijdens het vakantiedienstjaar, heeft recht op aanvullende vakantie. Deze regel geldt voor de toegang tot het stelsel van de aanvullende vakantie van de werknemers voor wie de berekening van de duur van de vakantie ten opzichte van zijn arbeidsstelsel tijdens het vakantiedienstjaar leidt tot een tekort van ten minste vier dagen vakantie om aanspraak te kunnen maken op vier weken vakantie[3].

Ook werknemers die hun normaal arbeidsregime hervatten na een periode van deeltijds ouderschapsverlof, hebben recht op aanvullende vakantie[4].

Facultatief recht

In tegenstelling tot de wettelijke vakantiedagen is de werknemer niet verplicht om de aanvullende vakantiedagen op te nemen.


Duur

De duur van de wettelijke vakantie waarop de arbeider recht heeft wordt in twee stappen berekend[5]:

  • de berekening van het gewogen aantal arbeidsdagen in het vakantiedienstjaar. De volgende formule wordt hierbij gehanteerd:

A x 5/R x Q/S

A = het aantal effectief gewerkte en/of gelijkgestelde arbeidsdagen in het vakantiedienstjaar

R = het aantal werkdagen per week dat de werknemer werkt

Q = effectief door de werknemer te presteren aantal uren

S = voltijdse arbeidsduur in de betrokken onderneming

  • vervolgens wordt het bekomen resultaat vergeleken met de onderstaande tabel:

De duur van de aanvullende vakantie van een arbeider wordt op dezelfde manier berekend als hierboven omschreven. Bij het berekenen van de aanvullende vakantie is het vertrekpunt het aantal effectief gewerkte en/of gelijkgestelde arbeidsdagen van het jaar waarin de werknemer het werk aanvat of hervat[6].

Bedrag

Het bedrag van het aanvullend vakantiegeld van de werknemer is gelijk aan 7,69% van de lonen van de periode die recht geeft op de aanvullende vakantie gevraagd door de werknemer, eventueel vermeerderd met een fictief loon voor de met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgestelde inactiviteitsdagen[7]. Het loon van de periode dat recht geeft op de aanvullende vakantie, wordt verhoogd tot 108%, het fictief loon wordt berekend aan 100%[8].

Een praktijkvoorbeeld[9]:

Een arbeider komt in dienst op 1 april. Van 1 april tot en met 30 juni heeft hij 6.000 euro bruto verdiend. De eerste week van juli neemt hij één week aanvullende vakantie. Zijn aanvullend vakantiegeld bedraagt:

  • 6.000 euro x 8% = 480 euro
  • 6.480 euro x 7,69% = 498,31 euro

Regularisatie

Het aanvullend vakantiegeld komt in mindering van de uitbetaling van het vakantiegeld van het jaar volgend op het opnemen van deze aanvullende vakantie, ten belope van maximum 50% van het bedrag[10]. Het bedrag van het vakantiegeld van de arbeider is gelijk aan 15,38% van de lonen van het vakantiedienstjaar die tot basis hebben gediend voor de berekening van de bijdrage verschuldigd voor de samenstelling van dit vakantiegeld, eventueel vermeerderd met een fictief loon voor de met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgestelde inactiviteitsdagen[11].


Een praktijkvoorbeeld:

Diezelfde arbeider blijft in dienst bij dezelfde werkgever en verdiende in het jaar dat hij in dienst trad tot en met 31 december 18.000 euro en nam één week aanvullende vakantie. Het vakantiegeld van het daaropvolgende jaar bedraagt[12]:

  • 18.000 euro x 8% = 1.440 euro
  • 19.440 euro x 15,38% = 2.989,87 euro (vakantiegeld voor arbeiders)
  • 19.440 euro x 7,69% = 1.494,94 euro (maximaal mogelijke aftrek). Het aanvullend vakantiegeld komt in mindering van de uitbetaling van het vakantiegeld van het jaar dat volgt op het jaar waarin deze vakantie wordt opgenomen, maar ten belope van maximaal de helft van 15,38%
  • 2.989,87 euro - 498,31 euro = 2.491,56 euro

Betaling

Het aanvullend vakantiegeld wordt uitbetaald:

  • door het vakantiefonds waarbij de werkgever is aangesloten;
  • ten laatste in de loop van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de aanvullende vakantie werd opgenomen

De aanvraag voor aanvullende vakantie moet ingediend worden bij het bevoegde vakantiefonds of bij de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (RJV) door middel van een welbepaald formulier verkrijgbaar via de website van de RJV.

Het aanvraagformulier moet ingevuld worden door de werknemer en de werkgever. Men dient het ten vroegste te versturen 15 dagen vóór de laatste week van de aanloopperiode en ten laatste op 31 december van het vakantiedienstjaar.

Indien er meerdere vakantiefondsen bevoegd zijn voor de toekenning van het aanvullend vakantiegeld volstaat één aanvraag. Elk vakantiefonds zal een deel van het vakantiegeld betalen op basis van de gegevens waarover het beschikt en in verhouding tot het aantal dagen aanvullende vakantie dat de werknemer aanvraagt.

De aanvullende vakantie kan ten vroegste vanaf de laatste week van de aanloopperiode en ten laatste op 31 december van het vakantiedienstjaar opgenomen worden. Deze vakantie kan niet naar het volgende vakantiejaar overgedragen worden.



[1] Art. 17bis, eerste zin Jaarlijkse Vakantiewet.

[2] Art. 3bis KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 2012, BS 30 maart 1967.

[3] KB 30 augustus 2013 tot wijziging van artikel 3bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, wat het stelsel van de aanvullende vakantie betreft, BS 13 september 2013.

[4]KB 30 augustus 2013 houdende wijziging van artikel 3bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, wat het ouderschapsverlof betreft, BS 17 september 2013.

[5] Art. 35 en 36 KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 2012, BS 30 maart 1967.

[6] X, Sociale Gids, deel 3, Leuven, Acerta Consult cvba, losbl., 52/42.3.

[7] Art. 37quinquies KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 2012, BS 30 maart 1967.

[8] X, Sociale Gids, deel 3, Leuven, Acerta Consult cvba, losbl., 52/42.4.

[9] X, Sociale Gids, deel 3, Leuven, Acerta Consult cvba, losbl., 52/42.4.

[10] Art. 37nonies KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 2012, BS 30 maart 1967.

[11] Art. 14 KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 2012, BS 30 maart 1967.

[12] X, Sociale Gids, deel 3, Leuven, Acerta Consult cvba, losbl., 52/42.5.